Hoe komt het dat niemand uit de eerste hand weet wat er gebeurt na de dood, terwijl er tegelijkertijd zoveel verhalen en beelden de ronde doen? Het antwoord op de eerste vraag is natuurlijk dat niemand ooit is teruggekomen om het verhaal te vertellen. Waarschijnlijk vonden ze het de moeite niet waard toen ze zich eenmaal aan de andere kant bevonden. En het antwoord op de tweede vraag… daar kom ik nog op. Laten we beginnen met degenen die ons zijn voorgegaan.
Ik kan niet zeggen dat ik het ze kwalijk neem. Ik heb altijd gedacht dat als ik uiteindelijk de pijp uit zou gaan, ik niet meer terug zou keren, zelfs niet voor een laatste blik. Wat zou het nut daarvan zijn? Als je trein het station verlaat (of je in het geval van Elvis, het gebouw uitloopt), ga je niet terug voor je sleutels of een schone zakdoek. Wat gedaan is, is gedaan.
Als je jong sterft, heb je het volste recht om boos te zijn en om een tweede kans te vragen. Ik neem aan dat dat in een paar gevallen gebeurd is. Ze kregen nog een paar dagen, weken of maanden (waarschijnlijk geen maanden) om hun zaken op orde te brengen en te laten zien wat voor goede mensen ze waren. Daar zaten er vast een paar bij waar we die sentimentele films aan te danken hebben over te vroeg gestorvenen die voor de tweede keer verliefd worden, om vervolgens de weg naar eeuwig geluk geblokkeerd te zien door een bijdehante engel die ze een enkeltje naar de hemel voorhoudt. Niet mijn favoriete films, moet ik bekennen.
De hemel is natuurlijk waar we allemaal op hopen, ook al weten we dat de kans klein is dat we erin komen met alle ellende die we tijdens ons leven hebben veroorzaakt. Het is vreemd. De meeste mensen zijn nieuwsgierig naar de hemel, ook al weten ze donders goed dat ze zelf de andere kant op gaan. Maar hoop doet leven, zoals het gezegde luidt.
Zelf heb ik me nooit illusies gemaakt. Behoudens een administratieve fout van epische proporties was er geen enkele twijfel over waar ik zou eindigen. Wees nooit bang om je lot onder ogen te zien,’ zei mijn oma altijd. Dat was lang voor al die New Age clichés als ‘Voel je angst maar doe het toch’, maar het komt op hetzelfde neer: je doet iets slechts, je biecht het op en accepteert je straf. Het is niet moeilijk om te zien wie de begunstigden van zo’n strategie zijn. Niet de kinderen die het wordt voorgehouden, dat is wel zeker.
Toch zijn de lessen die we in onze kindertijd hebben geleerd niet gemakkelijk uit te wissen van het schoolbord van onze jeugd en lijken ze meer op de honderdelf onuitwisbare geboden op stenen tafelen die je de rest van je leven met je meedraagt. Vrije keuze wordt zwaar overschat.
Dit doet er allemaal niet toe als je tijd gekomen is. In het reine komen en opbiechten is wat je zult doen, of je het nu leuk vindt of niet. Vermoedelijk is het niet eens nodig. Ze weten het al, en als de weegschaal ook maar één gram in de verkeerde richting doorslaat, zijn de rapen gaar. Letterlijk.
Ik weet niet wat ik had verwacht. Het ene moment lag ik nog in het ziekenhuis en keek ik naar de welgevormde achterkant van mijn favoriete verpleegster (Harriet was een van de weinige pleziertjes die me nog restten), en het volgende moment stond ik onderaan een gigantische trap. Ik hoefde geen genie te zijn om twee en twee bij elkaar op te tellen. Dit was het grote moment, en de koelte van de lucht om me heen was in ieder geval een indicatie dat er geen barbecue op het menu stond. Nog niet, tenminste.
En, zoals elke optimist je zal vertellen, er was geen andere weg dan omhoog. Bovendien was er niets anders te doen. Die trap was alles wat er was. Er waren geen pluizige wolken, geen twinkelende sterren, en geen enkele engel die me vertelde wat mijn volgende stap moest zijn. Als er maar één ding te doen is, is dat wat je doet. Dus liep ik naar boven.
Eén ding zat me dwars toen ik de eerste stappen zette: Waarom was ik de enige daar? Ik bedoel, elke dag sterven er 150.000 mensen. Die trap had moeten krioelen van voordringende zielen, tenzij in de rij staan een doodzonde was en niemand als eerste wilde aankomen.
Maar ik was alleen. Ik en een trap zover het oog reikte. Wat trappen betreft, had ik betere gezien. Een beetje marmer had niet misstaan, maar die houten treden onder mijn blote voeten waren niet eens geverfd. En laten we eerlijk zijn, ik was ook niet gekleed voor de gelegenheid. Blote voeten en zo’n ziekenhuisjurk die aan de achterkant open stond. Een onflatteuzere outfit kun je je moeilijk voorstellen. Het minste wat ze hadden kunnen doen was fatsoenlijke kleren op de eerste trede leggen.
Domme gedachten misschien, maar als je een schijnbaar eindeloze trap oploopt, heb je genoeg tijd om na te denken. Ze zeggen dat als je sterft, je hele leven aan je voorbij flitst. Ze vertellen je er niet bij dat die flits een leven lang duurt. Dat is een film die ik echt niet nog een keer hoefde te zien. Maar het was niet alsof ik een keuze had. Het gebeurde gewoon en het duurde lang. Hoe lang, weet ik niet. Ik neem aan dat we geen klokken nodig hebben in het hiernamaals omdat tijd toch een illusie is, maar toen mijn levensflits eenmaal voorbij was, begon ik me af te vragen of ik ooit de top zou bereiken.
Ik vroeg me ook af wat er zou gebeuren als ik er eenmaal was. Zou er een met edelstenen bedekte hemelpoort zijn? Zou er een kerel met een baard voor zitten met een groot boek, of misschien een iPad? Of zou de heilige Petrus eruitzien als Charlton Heston in The Ten Commandments? Wat mij betrof stond Heston me daar in eigen persoon op te wachten. Ik kon hem vertellen dat ik een enorme fan was. Een beetje kontlikken kon geen kwaad en ik had niets te verliezen.
Of misschien was het christendom wel boerenbedrog. Dat zou me niets verbazen. Het is tenslotte een behoorlijk ongeloofwaardig verhaal. En dat brengt me bij de tweede vraag. Sommige mensen geloven alles. De Kerstman trouwde met de Paashaas en ze leefden nog lang en gelukkig op Venus. Ik weet zeker dat ik daar wel iemand in mee kan krijgen.
Hoe meer ik erover nadacht, en die eindeloze klim gaf me genoeg tijd om na te denken, hoe meer ik tot de conclusie kwam dat wat ik daar ook zou vinden, het een totale verrassing zou zijn. Misschien zou ik de archetypische Dood ontmoeten (ik veronderstel dat een hoofdletter D op zijn plaats is), compleet met een zwart gewaad en een zeis om je laatste levenslijn door te snijden, wat in mijn geval het infuus zou zijn dat nog steeds aan mijn arm vast leek te zitten.
Ik stelde me hem (of haar; dit was niet het moment voor seksisme) een beetje onpersoonlijk voor. Een mythisch skelet zou toch zeker geen weet hebben van menselijke beproevingen. Hij (of zij, of het) zou zich nooit zorgen hebben hoeven maken over brood op de plank, zou nooit hebben overwogen om op dieet te gaan of een ander kapsel hebben overwogen. Redeneren was al bij voorbaat gedoemd te mislukken.
Met enige schroom zette ik de laatste stappen.
Het enige wat ik zag, was een deur. Een schuifdeur. Geen poort te zien. En ook geen Petrus of de Dood. Na zo’n lange klim vond ik dat ik recht had op iets meer dan een kale schuifdeur. Gezien het leven dat ik had geleid, verwachtte ik geen koor van juichende engelen, maar kom op, enige vorm van welkom was toch zeker niet te veel gevraagd.
Naast de deur zat één knop. Een lift, dacht ik. Serieus? Na al dat klimmen? Hadden ze onderaan geen lift kunnen plaatsen? Ik drukte op de knop, de deur ging open en ik stapte naar binnen. Binnen zag ik geen knoppen. Natuurlijk. We konden alleen maar omhoog, zoals de optimist al zei. Maar we gingen niet naar boven. We gingen naar beneden. Naar beneden, naar beneden en nog verder naar beneden.
Dit begon aan te voelen als die symbolische geboortedromen die ik vroeger had, waarbij ik naar beneden gleed door een nauwe gang die almaar smaller werd of waarbij ik me door een steeds krapper wordend trapgat naar buiten moest wurmen. Ik wist alleen dat ik ergens naartoe ging. De temperatuur steeg, maar dat kon van alles betekenen. Binnenkort zou ik het weten.
Copyright © 27-02-2021 Theo van der Ster
De reacties onder dit blogbericht zijn gesloten. Wil je contact opnemen, dan kan dat op deze pagina.