Een niet zo slimme vogel

Ik heb vaak sorry gezegd in mijn leven, maar echt gemeend heb ik het nooit. Heb je daar een oordeel op? Vind je het misschien grappig? Persoonlijk vind ik het geen van beide. Het is gewoon iets dat ik me heb aangewend na de middag dat mijn dronkelap van een oom voor het eerst met een stuk in zijn kraag bij opa en oma op bezoek kwam.

Het huis van mijn grootouders was voorzien van een immense tuin met guanabanos, limoenen, guavebomen, de ahuilote waaraan een schommel hing, twee palmbomen die zelden kokosnoten droegen en vijf prachtige pruimenbomen. Die gigantische tuin hoorde bij een huis in het kleine dorpje Tonaztlán. Gedurende mijn kindertijd bracht bracht ik de meeste van mijn vakanties door in dat dorp, en die middag was ik, verveeld door het schommelen, een colonne rode mieren bij de ahuilote aan het pesten toen ik mijn oma hoorde schreeuwen. Ik was toen amper zeven jaar oud en kon nog steeds niet goed zwemmen. Als je niet kon zwemmen was het gevaarlijk om in dergelijke situaties in haar buurt te zijn, want na het geschreeuw kwam het gehuil, en in onze familie waren ze van mening dat de term waterlanders speciaal voor mijn oma bedacht was. Ik was bekend met de zee want die lag op slechts twintig kilometer van het dorp. Ik had hem vaak gezien en wist dat je erin kon verdrinken, vooral na het eten.

Het geschreeuw hield aan. Ik probeerde te bedenken of het al een uur geleden was dat we geluncht hadden en herinnerde me een kartonnen doos, het soort dat gebruikt wordt om flessen salsa de chilpete in te verpakken. Nu lagen daar de zwemvesten in die mijn moeder de vorige vakantie voor mij en mijn twee onhebbelijke nichten had gekocht. Ik haastte me ernaartoe. De eerste die ik vond was voor een meisje. Ik pakte het zonder op de roze tekeningetjes te letten om geen tijd te verliezen. Ik haastte me naar de woonkamer en constateerde dat mijn oma nog niet begonnen was met huilen omdat ze nog steeds tegen haar zoon aan het schreeuwen was.

Ik blies lucht in het zwemvest en zag dat de roze tekeningetjes roze zeemeerminnen waren die om roze boten zwommen in een zee van roze golven. Al blazend in het zwemvest was het alsof ik het ruisen van de golven hoorde en het gezang van de roze zeemeerminnen. Daardoor kon ik mijn scheldende oma niet goed meer horen. Van mijn met dubbele tong lallende oom verstond ik geen woord. Mijn oma gaf hem een klap, trok aan zijn haar en vertrok zonder te huilen.

Mijn opa, zijn onafscheidelijke viool in de hand, had het allemaal gadegeslagen vanuit de stoel waarin hij placht te spelen. Hij streek zachtjes met de strijkstok over een potje met gelig spul dat, naar ik later leerde, hars werd genoemd, en vertelde mijn oom, de dronkaard, het verhaal van de vogel die, rustig neergestreken op een tak, een populair wijsje uit die tijd floot.

De vogel ging volledig op in zijn lied. Aan het einde verhief hij zich noodgedwongen een paar centimeter om een zeer hoge noot te halen. Dat lukte hem. Het was een meesterlijke uitvoering, en de vogel was er zo tevreden over dat hij een diepe buiging op zijn tak maakte, alsof hij de ovatie van een niet bestaand publiek in ontvangst nam. Opeens klonk er een schot, en de vogel voelde de hitte van een vuurbal die hem nauwelijks raakte. Zich bewust van het gevaar vloog hij snel naar een nabijgelegen stal en verschool zich daar stilletjes achter een zwart-witte koe.

De jager was een volhardend type en volgde de vogel de stal in. Hij zocht zijn prooi maar kon hem niet vinden. Hij concludeerde dat het dier ontsnapt was, en het leek er inderdaad op dat de vogel de dans was ontsprongen. De koe had echter aandrang en tilde haar staart op. De eerste lading raakte de vogel nauwelijks en spatte over zijn poten. De tweede spatte op zijn vleugels. Voor de derde lading bewoog de koe haar achtereind, en deze bedolf het doel van onder tot boven. De vogel schudde zich verontwaardigd uit en vloog op met de bedoeling de herkauwer gevoelig te pikken. De jager zag het en vuurde zijn geweer opnieuw af. Een seconde later viel de vogel op de grond, onder de koeienkak en zo dood als een pier.

‘Als je een lading stront over je heen krijgt, hou je dan stil,’ besloot mijn grootvader zijn wijze les, en begon aan een nieuwe wals op zijn viool.

Mijn dronken oom onthield zich van commentaar. Ik, met mijn reddingsvest om mijn schouders, stond op het punt te vragen of de jager de vogel had meegenomen, want het verhaal zei daar niets over en ik zou hem persoonlijk niet onder de stront hebben opgeraapt. Maar op dat moment kwamen mijn moeder, mijn zelfvoldane tante en mijn twee nichtjes eraan. Ik wist meteen dat er problemen zouden komen, en dat bleek ook het geval. Een van die verfoeilijke meiden, ik meen dat het de oudste van de twee was, rende op me af om mijn reddingsvest af te pakken, maar ik gaf haar een zet voordat ze het kon grijpen. Zoals alle meisjes die je in het bijzijn van hun moeder een duw geeft, liet ze zich vallen en begon ze te huilen. Mijn moeder trok aan mijn oor en beval me Elena mijn excuses aan te bieden. Ik opende mijn mond om te zeggen dat ik haar niet eens zo hard had geduwd en dat ze zich met opzet had laten vallen, maar door mijn open mond scheen er meer licht in mijn hersenen en herinnerde ik me het verhaal van de vogel.

Dus deed ik er het zwijgen toe. Hoeveel tijd en licht het me kostte om de verborgen les (later begreep ik dat ze dat de moraal van een verhaal noemen) in de woorden van mijn grootvader te begrijpen, kan ik me niet herinneren. Ik weet alleen nog dat ik zei: ‘Het spijt me’ en dat ik het reddingsvest teruggaf aan mijn jongste nichtje. Mijn moeder was blij, mijn zelfvoldane tante was tevreden. Mijn grootvader glimlachte. Uit de viool klonk een trotse D. Mijn nichtje gooide het reddingsvest op de tafel in de woonkamer, nam haar zusje bij de hand en trok haar naar buiten om in de grote tuin te spelen. Zoals altijd bleef ik verward achter en vroeg ik me voor de zoveelste keer af wie van de eeneiige tweeling Elena was en wie María Virginia.